Thuis komen

Het hangt af van hoe graag ik thuis wil zijn, wanneer ik mijn sleutel uit mijn broekzak haal en hem in mijn hand houd.
Toen ik nog naar de universiteit ging, pakte ik meestal mijn sleutel al voor ik de trein uitstapte. Als er in de stad iets naar me geroepen word pak ik mijn sleutel, misschien om te doen alsof ik al bijna thuis ben.

Ik kom de laatste tijd aanzienlijk minder thuis. Ik doe een keer in de week boodschappen en soms was dat de enige keer dat ik naar buiten ging. Niet uit angst voor een besmetting of iets dergelijks, ik kwam niet op het idee. En na een tijdje merkte ik dat het moeilijker werd de deur uit te gaan. Dat het vreselijk ingewikkeld leek mijn schoenen helemaal aan te trekken, ook nog een jas aan te doen en mijn sleutels te pakken, dan de trappen af, de zware voordeur zachtjes achter me dicht doen. Ik pakte na het afrekenen in de supermarkt en het inpakken van mijn tassen mijn sleutel of streek in ieder geval even met mijn vingers over mijn broekzak om te voelen of ie er nog zat. Tot ik het een beetje belachelijk vond worden en me eroverheen besloot te zetten. En nu loop ik elke dag in ieder geval een klein rondje, ik heb zelfs twee buurkippen ontdekt die ik nu elke dag groet. Het is een fijn klein rondje, soms overweeg ik het zelfs wat groter te maken, maar ik doe het niet. Hoewel ik het buiten fijn vind en het makkelijker is om op pad te gaan, houd ik toch het meest van thuis komen.

Bewust onbekwaam

Een wiskundeleraar tekende een grafiek op het bord, eerst steeg de lijn een stukje om daarna snel naar beneden te gaan, bijna de x-as te raken en daarna met horten en stoten omhoog te klimmen. Hij deed het om ons moed in te spreken. Een wiskundeles op de universiteit waar hij ons uitlegde dat hij dit altijd bij studenten zag gebeuren, hoe ze na initieel enthousiasme vast liepen en daarna in een ‘depth of despair’ kwamen, maar dat we vertrouwen konden hebben dat het wel weer goed kwam. Ik moet er vaak aan denken, bij elk vak wat ik volg gaat het zo. Nadat ik vol enthousiasme begin, raak ik in de stress en voel ik me een domme gans*, en dan begint er iets te dagen. Langzaam, maar inmiddels weet ik dat het voor het tentamen altijd wel goed komt. Op de schrijfopleiding die ik hiervoor deed werd geen grafiek getekend, maar het idee van Maslow uitgelegd. Je begint onbewust onbekwaam, daarna wordt je bewust onbekwaam (het punt waarop de grafiek naar beneden gaat), vervolgens onbewust bekwaam, en tot slot bewust bekwaam. Die laatste twee punten zijn denk ik te vergelijken met bang zijn dat je het tentamen niet haalt en vervolgens een hoog cijfer halen. dan heb je de bevestiging dat je de stof beheerst.

Wat ik vermoeiend vind aan studeren is dat je deze cyclus heel snel achter elkaar herhaalt. In Wageningen heeft het collegejaar zes blokken (vier van acht weken en twee van vier weken), en elk blok merk ik weer dat ik deze cyclus doormaak, inclusief de enorme stress. Bij schrijven is het anders, daar ben ik graag bewust onbekwaam. Het verschil is voor mij dat ik als schrijver geen waarheden hoef te verkondigen, dan kun je beter een wetenschappelijk artikel lezen. Juist het niet weten of niet begrijpen van sommige zaken geeft er een bepaalde magie aan. Zo heb ik een tijd een fascinatie voor prinses Beatrix gehad. Toch heb ik nooit informatie over haar opgezocht en weet ik erg weinig van het koningshuis. Het koningshuis interesseert me ook helemaal niet, ik denk zelfs dat Beatrix me niet echt interesseerde maar dat ik net genoeg informatie had om er lekker mijn gedachten over te kunnen laten zwerven. En zo is het ook met walvissen, ik vind walvissen fantastisch, maar ook een beetje magisch. Ik kan niet geloven dat zoiets als een blauwe vinvis bestaat, dat is te groot, en past niet in mijn hoofd. Toch kijk ik geen documentaires over walvissen of lees ik er niet over, ik ben bang dat het de magie zou verpesten. Ik wil me kunnen verwonderen me dingen over walvissen af kunnen vragen zonder een antwoord te weten en daar oké mee te zijn. Natuurlijk kan ik me inlezen, maar ik ben erg content met het bewust onbekwaam zijn. Misschien ook omdat kennis vaak een verantwoordelijkheid met zich mee brengt en ik me daar niet aan wil wagen.

* Niets ten nadele van ganzen uiteraard

Een levensgroot probleem

Sommige woorden zijn gewoon niet handig. Er moeten op de basisschool leerkrachten rondlopen die ieder jaar weer leerlingen laten lachen met een plaatje van iemand op die op een bankgebouw zit met de tekst ‘Ik zit op de bank’. Of zoals de ontdekking van de dubbele betekenis van kussen. Nu zou dat al onhandig genoeg zijn, maar meestal kun je uit de context wel duidelijk maken wat er gezegd wordt. Het woord waar ik vandaag over wil klagen is ‘levensgroot’.

Het woord levensgroot kan namelijk betekenen dat iets op ware grootte is, maar ook dat iets enorm groot is. En juist omdat die twee betekenissen redelijk dicht bij elkaar liggen vind ik het irritant. Bijna zo irritant als wanneer mensen zeggen ‘wat is wijsheid’ maar daar gaat het nu niet om.

Op etymologiebank.nl vind ik dat het woord levensgroot oorspronkelijk alleen heel groot betekende. En ik vraag me af hoe dat is gegaan. Zou het woord populair zijn geweest, steeds meer gebruikt en dat mensen dan langzaam gingen overdrijven met hun overdrijving. Zoals dat ze een levensgrote spin zagen, terwijl het eigenlijk een spin van heel normaal formaat was. En ik vraag me af of die overdrijving zo vaak is gebruikt dat het woord een extra betekenis kreeg. Misschien eerst alleen bij bepaalde mensen. Zoals je bijvoorbeeld weet dat persoon X altijd overdrijft en zegt 10 uur gelopen te hebben terwijl ze tien minuten door de regen heeft gedrenteld. Zodat de tweede betekenis eerst bij persoon X hoorde en langzaam de overhand kreeg.

Dan is er nog de vraag wat je aan dit woord hebt. Het lijkt me vooral te gebruiken voor iets dat van de werkelijkheid is nagemaakt, zoals een levensgrote walvissculptuur. In het geval van een walvis kunnen dan ook mooi beide betekenissen gebruikt worden zonder met elkaar te botsen, want walvissen zijn nu eenmaal levensgroot. Maar als het gaat om de eerder genoemde levensgrote spin is het dus belangrijk om naar de context te luisteren.
Stel dat iemand zegt: help een levensgrote spin (op dit moment weet je nog niet of je hier naartoe moet rennen of dat je rustig je kopje thee kunt opdrinken) die me begint op te eten. Juist dit tweede deel van de zin is belangrijk nog steeds weet ik niet of ik het in zo’n situatie zou aanraden hulp te verlenen, maar ik ben nu eenmaal een watje.

Waarom ik de laatste tijd zo vaak het Wilhelmus zing

Als er iets is waar ik een grondige hekel aan heb is het de uitspraak ‘zo moet je niet denken’. Ik heb hem best vaak gehoord, goed bedoeld weliswaar, maar toch ontzettend irritant. Ten eerste is het bijzonder lastig om niet op een bepaalde manier te denken, of niet aan een bepaald onderwerp. Daarnaast heb ik het idee dat zoiets vooral gezegd wordt, of in ieder geval tegen mij, in situaties waarin het duidelijk is dat ik ook niet erg tevreden ben met mijn gedachtegang.

Neem bijvoorbeeld een studieopdracht, waar ik over in zit. Soms vind ik het onderwerp leuk en heb ik zin om eraan te werken maar wil ik het dan zo graag goed doen dat ik telkens opnieuw begin. En langzaam begint dan de gedachte op te komen dat ik het ook eigenlijk allemaal niet kan, dat ik een sukkel ben, dat ik nu door de mand val. Een reactie die ik eerder veel op dit soort situaties heb gehoord is het typische ‘zo moet je niet denken’. Dat is juist wat me zo frustreert, ik begrijp ook dat dit niet alleen niet productief is, maar bovendien ook gewoon heel erg ongezellig. Het is me echter nog niet gelukt om dan tijdens zo’n opdracht heel actief niet te denken dat het me niet gaat lukken. Natuurlijk, soms pep ik mezelf op, en probeer ik in mijn hoofd als een soort cheerleader mijn andere gedachten te overschreeuwen. Dat is vooral erg vermoeiend. Bovendien worden de onaardige gedachten er alleen maar onaardiger van.

Nu probeer ik de laatste tijd iets nieuws. In plaats van tegen de gedachten in te gaan, of heel hard te proberen ze te negeren, maak ik er liedjes van. Het oorspronkelijke idee is volgens mij om zo’n gedachte in een zin op te schrijven en dat vervolgens op de melodie van een kinderliedje te zingen. Dat met die kinderliedjes werd hem niet, die ken ik niet goed genoeg, en ik weet niet waarom maar de eerst volgende optie die me te binnen schoot was het Wilhelmus. Dus nu zing ik vooral in de periode voor de tentamens met grote regelmaat het Wilhelmus, uit volle borst, met teksten zoals: Ik ga mijn tentamens niet halen want ik ben veel te dom. Terwijl ik dat dan zo zing op die gedragen klanken, voel ik me redelijk belachelijk, maar wordt tegelijkertijd die zin belachelijk. Ik kan de gedachte dan gewoon niet meer serieus nemen. Vooral niet wanneer ik me voorstel dat Willem-Alexander het telkens opvangt als iemand ver weg het Wilhelmus zingt en als een konijn zijn oren spitst. En hoe hij dan verbaasd zijn hoofd schudt en dan weer belangrijke koninklijke dingen gaat doen, terwijl hij zich een heel klein beetje druk maakt over mijn tentamens.

Meervoud

Aanleiding:

‘Overal zijn O’s en Zetten, Tee’s en N’en.’
uit Lampje van Annet Schaap (pagina 164)

In de zin uit Lampje wordt er over het meervoud van letters geschreven. En door die letters zo bij elkaar vroeg ik me ineens af wat daar de regels voor zijn. Op de website van OnzeTaal vind ik verschillende pagina’s over de testen/tests, mailingen/mailings, maar ook woorden die uit het Latijn komen zoals curriculum vitae en over het meervoud van kop-en-schotel had ik nog niet eens nagedacht*.

Word is het niet eens met Onze Taal en zet een rood kringellijntje onder mailings, terwijl dat volgens Onze Taal het enige juiste meervoud is. Woorden die uit het Engels komen krijgen net als in het Engels een meervoud -s. Als zo’n woord een lange tijd in het Nederlands gebruikt wordt kan het ook -en als achtervoegsel krijgen waardoor zowel tests als testen correct is.

Op deze website vond ik een simpele regel: in de meeste gevallen wordt -en als meervoud gebruikt, maar woorden die eindigen op een klinker, -em, -el, -er, -en, -ie en y** krijgen -s als vervoeging, al dan niet aan het woord vast geschreven. (ook hierop is een hele lijst met uitzonderingen)

Stapelmeervoud

Het zou het Nederlands niet zijn als er geen uitzonderingen bestonden. In plaats van twee eien of kinden hebben we het over eieren en kinderen. De -er achter het enkelvoud is een oude meervoudsvorm. Volgens Onze Taal werd deze vorm op een gegeven moment niet meer herkend als meervoud en is er toen nog -en aan toegevoegd. Het meervoud is in verloop van tijd gestapeld zoals de naam stapelmeervoud al doet vermoeden. Ik vind het alleen een gemiste kans om dit meervoudig meervoud te noemen.

Maar hoe zit het nu met de zin waarmee het begon waarbij een meervoud van letters van het alfabet gemaakt moet worden. O’s volgt netjes de regels, Zetten heeft inderdaad -en gekregen, en de wat vreemde schrijfwijze heeft natuurlijk vooral met de uitspraak te maken. Z’en zou niet werken, het zou onleesbaar worden en de naam van een hippe theebar kunnen zijn. (Ik weet overigens niet of theebars bestaan.)

Ik vind het opvallend dat er voor Tee’s is gekozen en niet voor T’s. Vooral omdat het voor het uitspreken van de zin niet uitmaakt en er ook bij O’s niet voor het fonetische Oo’s is gekozen. En wanneer de letter N uitgeschreven wordt zou er En staan, wat eindigt op -en en daarom een -s in het meervoud zou krijgen. Hier zal wel weer een uitzondering aan het werk zijn. Zoals bij pen -> pennen.

Bij twijfel lijkt het me het handigst om te gaan rijmen, dus na een sinterklaasgedicht ga ik nog even vrolijk door.

* Het meervoud van kop-en-schotel is kop-en-schotels, het gaat hier om een groepsmeervoud waarbij alleen het laatste zelfstandig naamwoord een meervoudsuitgang krijgt.

** y is soms een klinker, maar soms ook een medeklinker. Dat hangt af van de uitspraak als ie of j.

Early morning massacre

Ik kijk nu nog tegen de viezige strepen op mijn raam aan, maar binnenkort ga ik het eindelijk zemen. Of misschien gebruik ik geen zeem, ik ga in ieder geval mijn ramen schoonmaken.

Maandenlang was het eerste wat ik in de ochtend deed, mijn early morning massacre. Ik stond op de vensterbank en drukte kleine zwarte vliegjes dood voor ik thee zette, de pil nam of mijn konijnen aaide. In ieder geval vanaf oktober, wat ik me herinner omdat ik toen jarig was, heb ik rouwvliegjes in huis gehad. Kleine mugjes zijn het eigenlijk, het lijken fruitvliegjes, maar in plaats van uit een vieze prullenbak komen ze uit je potgrond.

Wanneer iets me niet zint ga ik eerst op onderzoek uit. Binnen een uur wist ik dat rouwvliegjes, eigenlijk mugjes zijn, dat ze wel 200 nakomelingen per vrouwtje voort kunnen brengen en dat ze houden van vochtige potgrond waar ze hun eitjes in leggen en waar de larven zich voeden met wortels van de kamerplanten. Op internet staan genoeg tips; je planten verpotten, besmette planten isoleren, de grond zo ver mogelijk uit laten drogen etc. Dus terwijl de bladeren van mijn planten steeds slapper gingen hangen, drukte ik de vliegjes dood en hoopte ik dat de potgrond eindelijk droog genoeg zou zijn zodat ze niet terug zouden komen. Na twee maanden ben ik toch weer beetjes water gaan geven. Ik drukte een trechter in de grond zodat in ieder geval de toplaag niet aantrekkelijk nat zou zijn. Want de vliegjes verdwenen maar niet. Ondertussen vond ik op wietfora, blijkbaar hebben telers ook veel last van rouwvliegjes, de tip om een kaneelaftreksel te maken.

Het huis rook heerlijk kerstachtig. Maar de vliegjes bleven. Ik las wisselende reacties op de methode om aaltjes, vijanden van larven, te gebruiken. En heb die uiteindelijk gekocht, maar ook dat viel tegen. De vliegjes bleven. Ook laagjes zand bovenop de aarde hielpen niet. En ik snap de mugjes ook wel, hoewel ze kaneel misschien niet fijn vinden ruiken en zand niet een ideale plaats is om eitjes af te zetten, konden ze niet naar een aangenamere plaats.

En nu durf ik voorzichtig te zeggen dat ze weg zijn. Ik zou niet weten waarom, waardoor, maar mijn planten zijn er blij mee. Ik heb geen idee hoeveel vliegjes ik de afgelopen maanden heb doodgedrukt. Eerst deed ik het nog met een papiertje, maar al snel gewoon met mijn wijsvinger die ik afveegde aan mijn pyjama broek. Na ruim 6 maanden moet ik minstens zes generaties gehad hebben omdat de vliegjes zelf maar een tot twee dagen leven, maar de larven er drie weken over doen om volwassen te worden.

Nu ze weg zijn heb ik weer een beetje ruimte voor compassie en vind ik het best een sneu idee dat ze dan wekenlang onder de grond zitten en dan eindelijk kunnen vliegen. Ze gaan opzoek naar licht en worden een vieze veeg op mijn raam. Aan de andere kant denk ik niet dat een vlieg, sorry mug, zich zorgen maakt of zijn leven goed besteed is geweest. Net zoals ik me niet druk zou moeten maken waarom ze nu weg zijn en gewoon blij moet zijn dat ik nu eindelijk zonnebloemen kan gaan opkweken.

Euforie

Het is gelukt! Twee weken geleden presenteerde ik mijn afstudeerwerk Als ik de laatste ben in Huis Oostpool. Naast een korte voordracht presenteerde ik mijn werk met een geluidsfragment. Hierin voegde ik de elektronische muziek van Lamb samen met fragmenten van Manu Keirse, Ask a Mortician, Johnny de Mol, Verzekeringsmaatschappij Ardanta en mijn moeder.

Nu ik eindelijk wat meer tijd heb, hoop ik dit blog wat regelmatiger bij te houden. Ik wil nog een heleboel vertellen over rouwtheorie, overlijden, wet en regelgeving en uitvaartondernemingen.

Micromort


Steven Fry vraagt zijn gasten wat het gevaarlijkst is: 1000 bananen, een halve liter wijn, 1,4 sigaretten of twee dagen in New York. Ik weet niet meer wanneer ik de oude afleveringen van QI keek, maar dit fragment ben ik niet vergeten. Het antwoord op de vraag van Fry is dat ze allemaal precies even gevaarlijk zijn.  Dit is berekend door het gebruik van de micromort.

De micromort is een eenheid die is bedacht door professor Ronald A. Howard om risico’s van medische ingrepen inzichtelijk te maken. 1 micromort staat gelijk aan de kans van 1 op een miljoen dat je plots doodgaat. Door micromorts te gebruiken wordt het mogelijk om de risico’s van bepaalde keuzes met elkaar te vergelijken.

De risico’s die micromorts opleveren zijn heel gevarieerd zoals het voorbeeld van Fry al aangaf. Daarnaast is er een onderscheid te maken in acute risico’s en het doorlopende risico.
Acute risico’s zijn vrij gemakkelijk te berekenen. Wil je bijvoorbeeld de micromorts berekenen die het afstuderen van een kunstacademie oplevert, dan deel je het aantal sterfgevallen door het totaal aantal afstudeerders. Op die manier kun je zeggen dat, puur hypothetisch, twee op de zeshonderd afstudeerders overlijden als direct gevolg van het afstuderen.  Dit is 0,33 per 100, dus 3300 per 1 miljoen. Hieruit kun je concluderen dat afstuderen van de kunstacademie 3300 micromorts oplevert. Op zichzelf zegt dit niet zoveel, tot je het vergelijkt met de micromorts die andere activiteiten opleveren. Stel dat bijvoorbeeld afstuderen van de Hogeschool Arnhem Nijmegen 12 micromorts oplevert, dan kun je concluderen dat afstuderen bij de kunstacademie een behoorlijk risicovolle bezigheid is.
Doorlopende risico’s  zijn lastiger te bereken. Deze doorlopende risico’s zie je bijvoorbeeld terug in onderzoeken die stellen dat elk glas alcohol een half uur van je leven kost. Dit halve uur wordt ook wel het microlife genoemd. 1 microlife staat voor 30 minuten van je levensverwachting. Het verschil met micromort is dat het risico van de micromort verdwijnt. Als je het afstuderen hebt overleefd, ben je daarna bevrijd van dat risico. De microlife telt door.

In theorie zou je dus door de micromorts en de microlife kunnen berekenen wanneer je doodgaat. En laat ik nou net een personage hebben wat zich daar erg mee bezig houdt.

Multitasken achteraf

Ik kan mijn aandacht lastig verdelen. Het liefst werk ik aan een project tegelijk, waarbij ik elke dag een duidelijke taak voor mijzelf bedenkt. Op die manier kan ik in opperste concentratie snel werken. Je zou zeggen dat afstuderen daar ideaal voor is. Ik vind het ook heerlijk om zolang de tijd te hebben voor een verhaal. Tegelijkertijd bedacht ik dat het leuk was om een blog bij te houden. Wat betekende dat ik mijn aandacht moest verdelen, wat betekende dat ik wel schreef maar niet voor het blog.

Inmiddels is mijn tekst klaar voor de eindredactie en heb ik dus ineens meer tijd. Ik probeer het een beetje los te laten. Het ene moment ben ik blij en trots op wat ik aan het maken ben, het volgende ben ik bang dat het verschrikkelijk saai is en dat niemand het zal willen lezen. Dat schijnt er allemaal bij te horen. In plaats van mezelf ervan te overtuigen dat het goed komt, moet ik mezelf nu voorhouden dat het goed is.

Het voordeel is dat ik nu eindelijk weer tijd heb om stukjes op het blog te plaatsen. In plaats van lezers mee te nemen in mijn proces, laat ik achteraf mijn proces zien.

James I

Al een paar maanden schrijf ik aan mijn afstudeerwerk. Op dit blog wil ik naast mijn schrijfproces ook mijn onderzoek delen. Ik doe onderzoek naar rouwrituelen en omgaan met verlieservaringen. 

Je koopt een goudvis natuurlijk niet met het idee dat die wel snel dood zal gaan, maar je houdt er rekening mee. Ik heb er zo lang rekening mee gehouden dat ik niet eens door had dat de goudvis op mijn bureau in ieder geval al acht jaar bij me is. Misschien langer, dat weet ik niet. Ik heb nergens genoteerd wanneer ik James kreeg.

James zwemt enthousiast voor het glas, ik las jaren geleden dat je goudvissen kunt leren door een doolhof te zwemmen. Dat vond ik te veel werk, maar ik leerde James in de linkerhoek van het aquarium heen en weer te zwemmen voor hij eten kreeg. Om te demonstreren dat goudvissen een slecht geheugen zouden hebben, doet James telkens wanneer ik aan het bureau ga zitten alsof hij nog geen eten heeft gehad.

Tijdens het schrijven let hij meestal niet op me. Tenzij ik mijn theekop te hard neerzet. Als de woorden niet willen komen kijk ik naar hem. Maar nooit te lang. Als ik te lang kijk begin ik me af te vragen of de paar donkere vlekken niet een stipziekte zijn, of hij altijd al een beetje een bol buikje had en of de witte streep die van kop tot staart over zijn onderkant loopt hem niet langzaam opensplijt. Daar moet ik natuurlijk niet over nadenken. En James doet dat ook niet. Ik weet niet wat een goudvis denkt, maar ik hoop dat het niet veel is.

Ik weet dat je goudvissen eigenlijk niet in hun eentje moet houden. Het probleem is dat het gezelschap van James steeds doodgaat en ik daar niet zo goed mee om kan gaan. Het is ook altijd hetzelfde, een probleem met de zwemblaas. Dan beginnen ze te drijven. En dan probeer ik ze op het advies van het internet te helpen, maar uiteindelijk gaan ze toch dood. Maar James niet. Hij heeft nog nooit iets gehad. Ik heb zijn compagnons door de jaren heen op verschillende plekken begraven. Ik hoop vooral dat hij ze zich niet kan herinneren.